Het voorjaar is de tijd van de grote schoonmaak, van jonge dieren, bloesembomen, bloemen en, in Nederland, van bont bloeiende bollenvelden. In april en mei staan in de omgeving van Lisse, en eigenlijk in de hele kuststreek tussen Haarlem en Katwijk, de bloembollen in bloei. Al in de 17e eeuw begon men in Holland op afgegraven duingronden in de buurt van Haarlem en Overveen met de teelt van tulpenbollen. Tulpen, narcissen en hyacinten bleken bijzonder goed te gedijen op deze kalkrijke zandgrond. In de loop van de 18e en 19e eeuw breidde de bollenteelt zich dan ook - via Hillegom en Lisse - uit naar het zuiden en maakten oude duinen en duinbossen plaats voor uitgestrekte bollenvelden. Bloembollen werden een belangrijk Hollands exportproduct en de bloeiende velden groeiden uit tot een belangrijke toeristische attractie.
Ook kunstenaars kwamen af op hun merkwaardige kleurenpracht. Het waren in de tweede helft van de 19e eeuw de buitenlandse schilders die de bollenvelden als onderwerp ‘ontdekten’. De Franse impressionist Claude Monet was een van de eersten die ze schilderde, tijdens een reis door Nederland in 1886. Enorme velden vol bloemen, wonderlijk mooi maar wel om de arme schilder gek te maken. ‘Het is niet te doen met ons povere palet’’, schreef hij een vriend in Parijs. Vanaf de laatste twee decennia van de 19e eeuw kwamen veel meer buitenlandse kunstenaars naar ons land om onze bollenvelden op het doek vast te leggen. Vanaf de 20e eeuw raakten ook de Nederlandse schilders ervan onder de indruk. In die tijd waren er tientallen kleine kwekers en de bedrijvigheid rond de bloementeelt was voor schilders een wonderlijk schouwspel. Zo trok Anton L. Koster elk jaar, van maart tot begin mei, als de bollenvelden in de omgeving van Heemstede in bloei stonden, naar buiten om er studies van te maken. Met de uitvinding van de verftubes had het schilderen in de buitenlucht sinds het midden van de 19e eeuw een opmars gemaakt. Met een klapstoeltje en schilderkist werkte hij temidden van de bollenvelden. Zijn studies, niet groter dan 30 x 44 cm, maakte hij op doekjes, die hij met punaises aan het deksel van de schilderkist vastzette, om ze daarna thuis op een dik karton of paneeltje te bevestigen. Ze dienden als voorbeeld voor grotere schilderijen die Koster in zijn atelier maakte, maar werden in die tijd ook grif verkocht omdat men ze, in hun spontaniteit, vaak even aantrekkelijk vond als de uitgewerkte schilderijen.