Het zijn vooral Haagse schilders die, in navolging van de schilders van Barbizon, vanaf halverwege de jaren 50 naar het Gelderse Oosterbeek trekken. In dit dorpje aan de Zuidrand van de Veluwe, later ‘het Hollandse Barbizon’ genoemd, wordt het atelier verruild voor tekenen en schilderen ‘en plein air’. Buiten worden stemming en atmosfeer zo direct mogelijk vastgelegd en men bekommert zich minder om details of een gecomponeerde compositie. Kunstgrepen en theorieën worden losgelaten en men tracht te putten uit eigen waarneming. Net als in Barbizon is het een bont gezelschap dat in en rond Oosterbeek vertoeft. J.W. Bilders kwam in de zomer van 1841 voor het eerst in Oosterbeek, waar het afwisselende landschap met zijn uitzichten, oude eiken- en beukenbossen en heidevelden een grote aantrekkingskracht uitoefende op schilders. Enkele jaren later streek het gezin Bilders in het dorp neer. De gastvrije Bilders werd daar de spil van een groep jonge schilders die zijn voorbeeld volgden en in de omgeving van het pittoreske dorp in de vrije natuur kwamen werken. Daar ontstond de eerste Nederlandse schildersbent, de Oosterbeekse School. Verschillende van deze kunstenaars, onder wie Willem Roelofs, Paul Gabriel, Anton Mauve en de gebroeders Jacob, Matthijs en Willem Maris, maakten later deel uit van de Haagse School. Veel schilders kennen elkaar, er wordt getekend en geschilderd in het midden van het bos en de leden van de ‘bent’ zoeken elkaar op in kroegen en pleisterplaatsen om daar lange gesprekken te houden over hun werk. Ze leggen er de basis voor een nieuwe stijl in het voetspoor van Barbizon: de Haagse School. Het eind dat in Oosterbeek gemaakt wordt aan de romantische benadering van de natuur wordt door de Haagse schilders na de jaren 60 voortgezet. De landelijke omgeving wordt verkend en men trekt de Hollandse polders en veengebieden in om atmosfeer en licht, kleuren en wolken te schilderen.