Het woord ‘expressionisme’ wordt gebruikt voor vernieuwende, anti-impressionistische tendensen in de beeldende kunst in West-Europa, beginnend rond 1905. In Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk ontstonden groepen gelijkgestemde kunstenaars die in plaats van het schilderen van de werkelijkheid uitdrukking wilden geven aan hun eigen gevoelens ten opzichte van hun onderwerp. Voor hun beeldtaal maakten zij gebruik van de uitdrukkingskracht van kleur en van een vrije interpretatie van vormen. De vroegste manifestatie van het expressionisme vindt plaats in Duitsland met de groepen Die Brücke (Dresden, 1905-1913) en Der Blaue Reiter (München, 1911-1914), en in Frankrijk met de Fauvisten. Vooral in Duitsland vervaagt de band met de werkelijkheid soms zodanig dat hij vrijwel verdwijnt. In ons land uit het expressionisme zich op uiteenlopende wijze. Als echte groepering kunnen we alleen de Groninger Ploeg noemen, waarin eenzelfde spirituele eensgezindheid heerste als in de bovengenoemde Duitse avant-garde groepen. Felle, uitbundige kleuren en een vrijmoedige omvorming van de natuur zijn de kenmerkende stijlelementen van schilders als Johan Dijkstra, Jan Wiegers en Jan Altink in de hoogtijdagen van De Ploeg vanaf 1920.
De Bergense School (1915-1925) wordt doorgaans ook tot het expressionisme gerekend, al ging het hier meer om een verzameling individuele kunstenaars die beurtelings in Amsterdam en Bergen actief waren en eensluidende ideeën hadden. De grondleggers van deze stroming waren de Franse schilder Henri Le Fauconnier en de Nederlander Piet van Wijngaerdt. De landschappen, stillevens en ook de menselijke figuren van de kunstenaars van de Bergense School worden doorgaans gekenmerkt door eenvoudige vormen en vlakken, een stevige penseelstreek en een coloriet met veel diepe, donkere kleuren als bruinen, groenen en okers. Tot de kern van de School worden – naast de beide oprichters – gerekend de schilders Dirk Filarski, Arnout Colnot, Else Berg, Mommie Schwarz, Wim Schuhmacher en de broers Matthieu en Piet Wiegman. Er zijn meer schilders die in meer of mindere mate hebben gewerkt in hetzelfde donkertonige, wat kubistische expressionisme, zoals Charley Toorop en Gerrit van Blaaderen, en zelfs bij Harrie Kuyten is het kenmerkende expressionisme soms herkenbaar in zijn werk.
In het rustieke Bergen vestigde zich in 1918 ook de verzamelaar Piet Boendermaker. Bij zijn verhuizing had hij al meer dan 300 schilderijen in zijn bezit; Boendermaker kocht groots in. Zijn interesse was gewekt door de dr. J.F. Esser (1877-1946) ), de huisarts van zijn schoonouders en verzamelaar van moderne kunst, die hem in contact bracht met Leo Gestel. In de periode 1908-1915 verschafte Boendermaker schilders als Leo Gestel, Jan Sluijters, Kees Maks, Dirk Filarski, Arnout Colnot en Matthieu Wiegman een min of meer constant inkomen door veel werk van hen aan te kopen