Wijnand Nuijen, schilder en etser, ontwikkelde in zijn korte leven - hij werd 26 jaar - een heftige romantische visie op de weergave van het landschap en gaf daarmee een nieuwe impuls aan de Nederlandse landschapsschilderkunst.
Op zijn twaalfde ging Nuijen in de leer bij de bekende landschapsschilder Andreas Schelfhout in Den Haag. Nuijens vader, die een bakkerszaak had, onderkende al vroeg het talent van zijn zoon en gaf hem alle ruimte dit te ontwikkelen. Van 1825 tot 1829 doorliep hij de Haagse Tekenacademie waar hij les kreeg van Bartholomeus Johannes van Hove. Na zijn academietijd probeerde Nuijen zich los te maken van de strakke regels van de landschapskunst die hem waren bijgebracht. Met zijn vriend Antoni Waldorp maakte hij een studiereis naar Duitsland en naar de Noord-Franse kust. Samen bezochten ze musea in Parijs en de Parijse salon waar werken te zien waren van romantische kunstenaars als Eugène Isabey en John Constable. Op de Salon zag Nuijen voor het eerst schilderijen van woeste schipbreuken, stormachtige kusten en dromerige Normandische havens, geschilderd in dramatische kleurstellingen en sterke contrasten. Hij ontdekte wat de romantische schilderkunst aan mogelijkheden bood – ruimte voor fantasie, waarbij de natuur gold als een bron van diepe gevoelens – en probeerde dit in zijn werk uit te beelden. Maar de Nederlandse kunstcritici reageerden geschokt over het schenden van de degelijke tradities uit de Nederlandse landschapskunst. Herkenbaarheid maakte volgens hen plaats voor een gevoel dat onecht was en zelfs ‘gevaarlijk’.
In 1833 zond Nuijen voor de Haagsche Tentoonstelling van Kunstwerken een aantal landschappen in die hij gemaakt had na zijn eerste reis. De kritiek barstte los. Hem werd verweten dat hij steeds meer afweek van de weg van zijn beroemde voorgangers. In plaats van een natuurgetrouwe voorstelling van de natuur weer te geven zou hij op ‘effect’ uit zijn, maakte hij gebruik van te veel fantasie en waren zijn kleuren te gewaagd. Een ander probleem was dat hij moeilijk in een genre onder te brengen viel in tegenstelling tot de andere schilders uit die tijd, die zich grotendeels aan hun eigen specialiteit hielden, historiestuk, portret, landschap of stilleven. De schilderijen van Nuijen ná 1830 waren vaak landschap én historie, of landschap én drama. Ondanks de kritiek bleef Nuijen doorgaan met het zoeken naar nieuwe impulsen van buitenaf en ontwikkelde hij een eigen stijl. Hij bestudeerde en verzamelde lithografie van het werk van de Engelse en Franse romantici en maakte tussen 1833 en 1836 meerdere reizen langs de Rijn in Duitsland en naar Normandië.
De laatste jaren van zijn leven heeft Nuijen koortsachtig doorgewerkt en trouwde hij nog een jaar voor zijn dood met de dochter van Schelfhout, zijn voormalige leraar. Al op jonge leeftijd werd zijn werk in het gehele land tentoongesteld en met onderscheidingen bekroond. Toen hij op zijn zesentwintigste jaar overleed, was dat een slag voor veel jonge kunstenaars die zich Nuijen als voorbeeld hadden gesteld. De begaafdheid van Nuijen is onmiskenbaar; de meest opvallende kenmerken in zijn werk waren naast zijn uitgesproken kleurgebruik de scherpe contrasten en zijn ongewone composities. Gelukkig was er naast de kritiek die hij kreeg ook waardering voor zijn werk; in 1836 werd hij als lid benoemd van de Koninklijke Academie in Amsterdam.