Johan Dijkstra, geboren in Groningen, volgt na de driejarige HBS de Hogere Handelsschool en vanaf 1915 middaglessen aan de Academie Minerva. Daar krijgt hij, net zoals Jan Altink, les van onder anderen de non-conformistische schilder F.H. Bach, de leraar die zijn leerlingen mee naar buiten nam om het landschap ter plekke te schilderen. Een geliefde plek was het Blauwborgje, een boerenerf aan het Reitdiep, waar Dijkstra later nog veel zou terugkomen. Na het behalen van de MO-akte tekenen gaat hij in 1919 nog een jaar naar Amsterdam om zich aan de Rijksacademie verder op de schilderkunst toe te leggen. Nog tijdens zijn studietijd aan Minerva in 1918 is Dijkstra één van oprichters van de Groninger Kunstkring De Ploeg en neemt in 1919 deel aan de eerste Ploegtentoonstelling. De pers is lovend. In deze tijd onderhoudt Dijkstra zichzelf met het maken van illustraties en reclamewerk, net als Altink. In 1922 trouwt hij met Marie van Veen, een medestudente afkomstig uit Hefswal.
In zijn vroege jaren trekt Dijkstra met Altink vaak naar buiten om te schilderen. Beiden voelen zich aangetrokken tot het typisch Groningse landschap en de hard werkende landarbeiders. In 1921 begint hij te experimenteren met kleur en techniek. Aanvankelijk laat hij zich inspireren door de stralende kleuren en de verftoets met korte penseelstreekjes van Vincent van Gogh. In deze stijl schildert hij stadsgezichten en landschappen. Hiermee stond hij buiten het expressionisme van de andere Ploegleden, die via Jan Wiegers al kennis hadden gemaakt met de kunst en de opvattingen van Ernst Ludwig Kirchner. Vaak trekken de Ploegmakkers er samen op uit en strijken graag neer bij Blauwborgje. Of ze rijden naar Oostum, om daar het kerkje te schilderen. Was dit omdat dit kerkje zoveel mooier was dan andere Groningse kerkjes? De reden is niet zo prozaïsch; veel Ploegleden schilderden plekken die op fietsafstand lagen omdat ze geen auto hadden. Van de kerken in Groningen zei Dijkstra: '’t Was alsof die riepen om geschilderd te worden’. Hij vond dat je op het platteland van Groningen altijd om je heen in de verte wel ergens een kerk zag, opgetrokken in rode baksteen, gemaakt van de plaatselijke, Groningse klei en dus onlosmakelijk verbonden met het landschap.
Pas rond 1926, wat later dan bij de andere Ploegleden, doet een heftig expressionisme, onder invloed van de Duitse expressionist Kirschner, zijn intrede in het werk van Dijkstra en werden zijn kleurgebruik steeds gedurfder en de vormen vrijer. In plaats van kleine strookjes olieverf schildert hij landschappen, stadsgezichten en portretten in grote vlakken wasverf in felle, haast vloekende kleuren. Zijn grafiek toont eenzelfde dynamiek en expressiviteit, vooral in etsen en houtsneden.
Tegen het einde van de jaren twintig zien we een ingetogen, impressionistische kunstenaar, zij het met behoud van zijn krachtige, heldere kleuren. In die tijd neemt Dijkstra ook veel opdrachten aan voor glaskunst en mozaïek. Hij maakt ramen voor de aula van de universiteit Groningen, ontwerpt gobelins voor de eerste kamer in Den Haag en maakt muurschilderingen voor het stadhuis van Groningen. Wel blijft hij vrij tekenen en schilderen, meer natuurgetrouw dan voorheen.
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wordt het onmogelijk monumentale opdrachten nog uit te voeren en Dijkstra pakt penseel en doek weer op. Hij moet zich wel inschrijven bij de Kultuurkamer, maar doet niet mee aan officiële tentoonstellingen. Hij trekt zich terug op het platteland waar hij vooral het Groninger landschap vastlegt en veel portretten maakt van zijn vrienden. Hij blijft belangstelling houden voor het Groningse landschap met zijn uitgestrekte graanvelden, kerkjes en wierden. In een tijd van schaalvergroting en ruilverkaveling kiest hij voor het vastleggen van het eenvoudige boerenleven en een landschap dat verloren zal gaan. Van moderne artistieke stromingen trekt hij zich niets meer aan. Als monumentaal kunstenaar blijft hij ook na de oorlog in trek en maakt onder meer ramen voor de Geertekerk in Utrecht.
Dijkstra begint al in de jaren twintig met het schrijven van teksten voor publicaties van en over De Ploeg. Vanaf de jaren dertig schrijft hij bovendien als criticus voor diverse kranten, waaronder de Provinciale Groninger Courant, het Nieuwsblad van het Noorden en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Helaas waren zijn laatste jaren niet zijn gelukkigste. Na de dood van zijn vrouw stokte zijn artistieke productie. Het leek of zijn creativiteit hem had verlaten en zijn gezondheid werd snel slechter. Door zijn felle kunstkritieken hield hij weinig vrienden meer over. Dijkstra overleed op 81-jarige leeftijd in Groningen. Zijn nalatenschap wordt beheerd door de Stichting Johan Dijkstra.