Jan Bogaerts werd in 1878 in ’s-Hertogenbosch geboren. Op jonge leeftijd verloor hij zijn vader én zijn grootvader; de laatste was ook kunstschilder. Als kind had Jan meer belangstelling voor muziek dan de schilderkunst. Nadat hij enige jaren de Rijks-H.B.S. had bezocht – erg leergierig was hij niet – schreef hij zich in op de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten in ’s-Hertogenbosch. Zijn leermeesters waren Piet Slager, de grondlegger van de bekende schildersfamilie, en de symbolistische schilder Antoon van Welie. Bogaerts werkte bovendien gedurende vier jaar op het atelier van Van Welie die een grote invloed op Bogaerts vroege werk zou hebben.
Na zijn Bossche academietijd vertrok Bogaerts naar Antwerpen waar hij, tijdens zijn studie aan de Academie, tot driemaal toe ‘pensionnaire’ werd van Koningin Wilhelmina. Na voltooiing van zijn studie in Antwerpen vestigde Bogaerts zich als schilder in zijn geboortestad. De onderwerpen voor zijn vroege werk, dat een sprookjesachtige sfeer ademt, vindt hij dan vooral in de romantische literatuur. Deze dromerige sfeer sloeg echter niet aan bij het publiek en gaandeweg, vanaf de jaren ’20, ontwikkelde Bogaerts een heel eigen natuurgetrouwe, realistische stijl die hij toepaste in bloemstillevens en stillevens met huiselijke voorwerpen. Hij onderscheidde zich hiermee van zijn tijdgenoten die, naar de mode van de tijd, in luministische, expressionistische of magisch-realistische stijl werkten. Bogaerts was een meester in stofuitdrukking; de glans van glas en aardewerk, spiegelend tin, vers fruit, tomaten, de schalen van hardgekookte eieren wist hij op onnavolgbare wijze uit te beelden. Zijn stillevens, waarmee hij gezien wordt als een voorloper van het hyperrealisme, zijn dromerig en verstild.
In 1905 vestigde Bogaerts zich samen met zijn vrouw Sofie de Meulemeester in het Limburgse Meerssen en het jaar daarop in Teteringen bij Breda, waar zij tot 1918 zouden blijven wonen. In 1913 en 1914 reisde hij naar Luxemburg, waar hij in de buurt van Echternach kastelen schilderde, en naar Versailles, waar hij onder de indruk raakte van de vijvers en tuinbeelden in het herfstige park en het Petit Trianon. Na 1915 bleef hij kastelen en tuinen schilderen, maar legde zich steeds meer toe op de realistische stillevens. In zijn latere stillevens zijn vaak religieuze voorwerpen aanwezig als rozenkransen en gebedenboekjes, nog later ook Oosterse voorwerpen.
Jan Bogaerts was in zijn tijd zeker een bekend schilder, maar bij het grote publiek is hij niet echt beroemd geworden. Wel kreeg hij publiciteit n.a.v. zijn tentoonstellingen, die vooral in kunsthandels op diverse plaatsen in het land werden gehouden en waar zijn schilderijen werden verkocht. Vanaf 1922, als Bogaerts in Wassenaar woont, krijgt hij wat meer bekendheid.
Aan de hoeveelheid werk die na zijn dood in bezit van familie is gebleven kan opgemaakt worden dat hij zeker niet alles verkocht wat hij maakte. Gedurende zijn productieve leven schilderde Bogaerts onveranderlijk met fijn penseel in olieverf op huiskamer formaat – zijn schilderijen waren bedoeld voor in de huiskamer. Zijn onderwerpen, of het nu landschappen, kastelen, parken, stillevens of portretten waren, getuigden van rust en geborgenheid, waren nooit stuitend of opruiend. Twee wereldoorlogen gingen voorbij zonder hun sporen in het werk van Bogaerts achter te laten. Hij hield zich aan zijn onderwerpen en stijl. In 1933 sprak een Nijmeegse criticus zich naar aanleiding van een tentoonstelling als volgt uit: ’Hoe is het mogelijk dat alle stroomingen des tijds zoo glad langs hem heen gaan?’ Toch was er ook waardering voor zijn werk, in de jaren 1915-1940 is veel over hem geschreven. Woorden als ‘romantiek, fijnzinnigheid, weemoed, tederheid, innigheid, prachtzin, precieuse distinctie’ komt men in veel artikelen over zijn werk tegen.
Na 1935 wordt het stiller rond Bogaerts. Zijn werk trekt steeds minder de aandacht, en dan alleen in kleine kring. De moderne stromingen beroerden hem niet en altijd bleef Bogaerts zijn in zijn eigen stijl verdergaan. Tegenwoordig waarderen we zijn werk weer omdat het getuigt van een tijd die niet meer te achterhalen zou zijn zonder de voorwerpen die hij afbeeldde op zijn schilderijen en omdat ze een techniek laten zien die tegenwoordig niet meer op academies onderwezen wordt. Bovendien bleef Bogaerts zijn opvattingen altijd trouw en heeft hij zich in zijn stillevens tot een verassende hoogte ontwikkeld.