Harm Kamerlingh Onnes, geboren in 1893, werd vooral bekend door zijn anekdotische, geestige schilderijen, ware karakterschetsen uit het dagelijks leven. Hij was een veelzijdig kunstenaar, die naast schilderijen, ook monumentale glas-in-loodramen ontwierp en tegeltableaus en ceramische voorwerpen maakte. Zijn uitgebreide oeuvre beslaat bijna de hele 20e eeuw – hij werd 93 jaar.
Kamerlingh Onnes groeide op in een intellectueel en artistiek milieu in Leiden. Zijn vader Menso had na een aantal jaren studie bouwkunde aan de Polytechnische School in Delft, voor de schilderkunst gekozen. Menso was een gevierd kunstenaar en bekend om zijn stillevens – vooral ingetogen bloemstillevens in aquarel – en portretten. Met zijn zwager, de Haagse Floris Verster deelde hij een atelier. Via oom Heike – de natuurkundige die in 1913 de Nobelprijs ontving – maakte Harm kennis met beroemde natuurkundigen als Paul Ehrenfest en Albert Einstein, die vaak bij hen thuis over de vloer kwamen voor een discussie- of een muzikale avond. Van zijn moeder erfde Harm het muzikale talent. Hij speelde piano en cello en dacht er zelfs nog een tijdje over om er zijn beroep van te maken. Maar het was Harms vader die in 1911 aan zijn zoon toestemming gaf om zich als kunstenaar te gaan ontplooien. Voorwaarde was dat Harm niet naar de academie zou gaan. Zijn vader was immers zelf een succesvol kunstenaar geworden zonder een academie opleiding. Wel werd Harm lid van het Leidse tekengenootschap De Kunst om De Kunst, waar tweemaal per week werd getekend naar model. Hier leerde hij andere kunstenaars kennen en raakte hij bevriend met de architect J.J.P. Oud.
Harm Kamerlingh Onnes begon te werken in een naturalistische stijl; zijn stillevens en landschappen doen denken aan die van zijn oom Floris en van zijn vader. Maar hij stond ook open voor de nieuwste ontwikkelingen in de schilderkunst. In 1916 ontmoette hij Theo van Doesburgh, bekend kunstenaar van De Stijl en medeoprichter van de Leidse kunstenaarsvereniging De Sphinx. Harm nam deel aan tentoonstellingen van De Sphinx die in hun pointillisme en expressionisme zeer vernieuwend waren en de lof van critici oogstten. Zeker tot 1925 zou hij blijven experimenteren met verschillende stijlvormen. In deze tijd werd hij ook door zijn vader Menso, die zijn hele leven zijn belangstelling voor bouwkunde zou behouden, betrokken bij een verbouwingsproject voor de villa Aldegonda in Katwijk aan Zee. Menso was door de eigenaar van de villa gevraagd wat ideeën te geven voor een ander aanzicht. Deze ideeën werden uitgewerkt door de befaamde Stijl architect J.J.P Oud, vriend van Harm. Harm zelf werd door zijn vader ook bij het project betrokken en zo werd Villa Aldegonda een voorbeeld van een bijna naadloze samenwerking tussen verschillende kunstenaars, een belangrijk ideaal binnen de Stijl. Onder invloed van Van Doesburgh begon Kamerlingh Onnes in die tijd ook met het stileren en vereenvoudigen van zijn voorstellingen. Korte tijd ondergaat Harm ook de invloed van Bart van der Leck, die te zien is in de vlakheid van zijn voorstellingen en de geometrie van vormen. In de ontwerpen voor de abstracte glas-in-loodramen die hij maakte voor Vakantiehuis De Vonk in Noordwijk – ontworpen door J.J.P. Oud – is de invloed van Van Der Leck duidelijk te zien.
In 1923 maakte Harm met zijn oom Dolf een rondreis naar Azië, waarbij ze Nederlands Indië, China en Japan bezochten. Deze reis zou bepalend worden voor de richting die Kamerlingh Onnes zou uitgaan. Hij was buitengewoon geboeid door het observeren van mensen en hun gedrag. Dit bleek uit de brieven – met schetsen geïllustreerd – die hij naar huis stuurde en ook zijn tekeningen uit die tijd worden vaak gekarakteriseerd door amusante ironie. Eenmaal terug in Nederland merkte Kamerlingh Onnes dat hij het menselijke motief veel belangrijker vond dan een de ‘vorm’ van een schilderij. Mede door een bezoek aan het atelier van Piet Mondriaan kwam hij tot het besef dat abstracte kunst niet voor hem was weggelegd en komt hij tot een realistische stijl.
Vanaf 1925 wordt zijn werk uitsluitend figuratief en de alledaagse werkelijkheid van zijn directe omgeving wordt zijn onderwerp. Harm Kamerlingh Onnes ontdekt zijn talent als verteller, die steeds weer vanuit een ander gezichtspunt zijn observaties doet, of het nu om een landschap, stilleven, portret of verhalend genrestukje gaat. Zijn kijk op het dagelijks leven was onbevangen en vaak met milde spot omgeven en met oog voor detail en relativerend vermogen legt hij zijn personages op het doek vast. De humor en ironie die hij gebruikt dwingt de kijker om zelf het verhaal uit de schilderijen te halen. Voor een interview in NRC in 1947 zou hem gevraagd zijn welke onderwerpen hem het meest aantrokken. Zijn antwoord was: ’Voornamelijk landschap, soms portret, ook bloemen, die mijn vrouw met succes weet te schikken, en dan ook genre-werk zoals ik de menschen om me heen bezig zie. Eigenlijk zou ik deze kleine pantomimes kunnen noemen.’
In de loop van de jaren dertig zou Kamerlingh Onnes de uitdrukkingskracht en techniek van zijn ‘pantomimes’ verder uitbouwen en vervolmaken. Hij kreeg er tijdens zijn leven bijna uitsluitend positieve kritiek voor. Ook na de oorlog vervolgde hij de ingeslagen weg. De strijd die tussen de figuratieve en abstracte kunst losbarstte ging aan hem voorbij. Zijn werk is niet in een stijl onder te brengen. Hij maakte zijn eigen stijl en typeerde dit met de woorden: ‘Ik maakte wat ik aardig vond.’ Daarbij relativeerde hij en had zelfkritiek. Een eigenschap die door J.J.P. Oud in een toespraak voor zijn 70e verjaardag in 1963 werd aangehaald. Oud sprak over zijn vriend als ‘een van die gelukkige kunstenaars die hun gang gaan en het wel geloven. Hij behoort tot die kleine begenadigde groep ‘ras-schilders’, die plezier in hun werk hebben en het doen, zoals het in hen opkomt’. ‘Wie Harm Kamerlingh Onnes ook tegenkwam, Van Der Leck, Picasso of Matisse, het waren ‘ontmoetingen-zonder-gevolgen-, want hij bleef Harm Kamerlingh Onnes’. Oud vond het ook ‘hartverwarmend’ dat Kamerlingh Onnes zijn prijzen niet zo overdreef, omdat hij vond dat iedereen de kans moest krijgen kunst aan te schaffen.
Kamerlingh Onnes’ belangstelling voor ceramiek werd gewekt tijdens zijn rondreis door het Verre Oosten en later aangewakkerd toen hij vanaf 1933 door zijn oom Hugo Tuthein Noltenius – gepassioneerd hobbyist in ceramiek – gevraagd werd mee te werken aan ceramische experimenten. Samen hielden ze 50 jaar lang ‘ceramische dagboeken’ bij voor kleurproeven van glazuur en bakproeven. Zo ontstond een nieuwe liefde, naast zijn schilderkunst, maar met hetzelfde uitgangspunt: anekdotisch en humoristisch. Zijn handgedraaide figuratieve sculpturen zouden zijn handelsmerk worden. In de doosjes, die hij na 1936 maakt, zijn Chinese en Japanse reisherinneringen te zien.
Vanaf 1946 had Kamerlingh Onnes elk jaar tentoonstellingen bij Haagse of Amsterdamse galeries, daarvoor werd zijn werk alleen tentoongesteld op de leden tentoonstellingen van de vele kunstenaarsverenigingen waar hij lid van was; St. Lucas en De Onafhankelijken in Amsterdam, Pulchri in Den Haag, Contour in Delft en de Voorschotense Kunstkring.
Harm Kamerlingh Onnes bleef tot zijn dood een bescheiden mens die zijn werk vaak afdeed als een grapje of een aardigheidje. Hij bezat de bijzondere eigenschap van het doodgewone iets bijzonders te maken.