Charles Leickert was korte tijd leerling van W.J.J. Nuijen en vanaf 1839 van Andreas Schelfhout. Vooral deze laatste meester had veel invloed op zijn werk. Leickert schilderde prachtige Hollandse ijsgezichten, zomerse landschappen en riviergezichten waarin hij allerlei motieven verwerkte uit zijn schetsboeken. Na 1845 schilderde hij ook strandtaferelen en stadsgezichten. De aantrekkingskracht van zijn schilderijen wordt onder andere bepaald door de lichtval en sterk verhalende details. Leickert was een echte vakman, die op knappe wijze de juiste stemming kon weergeven en daarmee de smaak van het publiek goed aanvoelde. Zijn wintergezichten zijn echt koud, zijn zomers zonnig en groen.
Leickerts vader was kamerdienaar aan het Hof van Koning Willem I in Brussel waar Leickert in 1816 werd geboren. Niemand in de familie had artistieke ambities. Als Den Haag de permanente zetel wordt voor de regering verhuist het gezin daar naar toe. Leickert begint zijn opleiding aan de Haagsche Teekenacademie, waar hij Johannes Bosboom, Antonie Waldorp, Pieter Vertin en Sam Verveer leert kennen. Tegelijkertijd werkt hij in het atelier bij Bart van Hove, schilder van stadsgezichten en toneeldecors. Na afronding van de Teekenacademie in 1838 vervolgt Leickert zijn studie in het atelier van Wijnand Nuijen. Diens invloed is zichtbaar in het vroege werk van Leickert, waar op de voorgrond vaak een bouwwerk te zien is. Als Nuijen in 1839 overlijdt, zet Leickert zijn atelierstudie voort in het atelier van Andreas Schelfhout, schoonvader van Nuijen. Hij legt zich, onder invloed van Schelfhout, steeds meer toe op het schilderen van landschappen, in het bijzonder winters. Dit laatste wordt Leickerts specialisatie. In 1840 vestigt hij zich als zelfstandig schilder in Den Haag, met een eigen atelier. Hij blijft niet onopgemerkt. Een recensent oordeelde destijds: ‘… een jong mensch dat veel belooft, indien zijn manier wat breeder wordt.’ Leickerts stijl wordt in de loop van de jaren steeds losser, zijn penseelstreek breder en hij ontwikkelt zijn eigen, verrassende kleurenpalet.
Leickert onderhoudt veel sociale contacten in het kunstenaarsmilieu en is in 1847 betrokken bij de oprichting van Pulchri Studio, de Haagse kunstenaarsvereniging. Veel van de leden kent hij al vanaf de Teekenacademie tijd. Met Sam Verveer en Charles Rochussen maakt hij diverse studiereizen naar het buitenland en de vrienden beïnvloeden elkaar in hun werk. Van Verveer krijgt Leickert de liefde mee voor oude en vervallen stadsdelen en Rochussen stoffeert soms schilderijen van Leickert, wiens aandacht op de eerste plaats bij de natuur ligt. In 1850 vertrekt Leickert naar Amsterdam en betrekt samen met zijn vriend Sam Verveer een pand op het Rokin. Daar wordt hij lid van Arti et Amicitae. In die tijd worden Leickerts onderwerpen ook veel gevarieerder. Waren de torens van Dordrecht, Woudrichem en Schiebroek een vaak voorkomend motief in zijn vroegere werk, nu schildert hij vaak aan de waterkant, langs het strand en de rivieren – op plekken met veel bedrijvigheid.
In 1858 reist Leickert naar het Duitse Rijngebied, waar hij In Mainz hij Apollonia Schneider ontmoet met wie hij in 1859 trouwt. Na drie jaar in Duitsland vertrekt het paar weer naar Amsterdam, waar Leickerts werk inmiddels zeer in trek is bij het publiek. Zijn ‘heimwee’ schilderijen bieden houvast aan mensen die moeite hebben met de snel veranderende samenleving. Eigentijdse motieven als treinen en stoomschepen, zoals Schelfhout ze gebruikte, komen in Leickerts schilderijen niet voor. Nergens een rookpluim, een scheepswerf of bouwactiviteit. Liever legt hij een tijdloos landschap vast dat een weergave is van de schoonheid van de natuur. Alle schilderijen componeert Leickert op zijn atelier, waarbij hij gebruik maakt van de schetsen en studies die hij eerder buiten maakte. Niet zelden komt het voor dat een zomertafereel ook een winterse variant kent. Van zijn werk maakt hij regelmatig meerdere versies die net iets verschillen van elkaar. Ondanks dat hij motieven herhaalde is zijn werk zeker geïnspireerd en stemmingsvol. Pas in de jaren 70 ontstaan snelle en met minder aandacht geschilderde landschappen. Na zijn vertrek naar Mainz in 1887 gaat Leickert door met schilderen en enkele van zijn laatste schilderijen doen niet onder voor zijn werk uit de jaren 50 en 60. Leickert overlijdt in Mainz in 1907, waar zijn atelier-nalatenschap eerst in handen komt van een lerares die hij in Mainz had leren kennen, en in 1928 naar het Mittelrheinisches Landesmuseum van Mainz gaat.